Aan het begin van het jaar lieten binnenlandse verkopen een bescheiden maar niettemin reële opleving zien. Om critici en bezorgde partijen de mond te snoeren, trok Beijing alle registers open: 278 miljard dollar werd uitgetrokken voor diverse economische en beurssteunmaatregelen, zoals aandeleninkopen en gerichte steun aan bepaalde sectoren.

De overheid probeerde zo burger én belegger gerust te stellen, om het vertrouwen op te krikken en de groei - die men consensusgewijs rond de 4,4 % ziet voor dit jaar (ver verwijderd van wat we van China gewend waren de afgelopen jaren) - weer glans te geven.

Deze maatregelen lijken de indexen enige kracht te hebben gegeven. Sinds begin februari hebben de MSCI China, de Shenzhen Stock Exchange Index en de Shanghai Index (de continentale zwaargewichten), evenals hun eilandgenoten, de Hang Seng en de MSCI Taiwan, een opwaartse trend ingezet.

Maar het herstel is voorzichtig. Er zijn nog steeds aanzienlijke obstakels voor China, met op de eerste plaats de vastgoedsector (die tussen de 15 en 30 % van het nationaal bbp uitmaakt en maar niet uit het slop raakt), de techgiganten, en de consumptie, die al met al terughoudend blijft.

Aan de positieve kant draagt de relatief betere gezondheid van de economieën van Hongkong en Taiwan bij aan het redden van de meubels. In Taiwan heeft de kracht van de halfgeleidersector de MSCI Taiwan geholpen uit te lopen op zijn collega's.

De hoop op een renteverlaging door de Fed ondersteunt ook het vertrouwen van sommige analisten (zoals Pictet AM), die een ruimere opleving van de Chinese groei voorzien, voorbij de 4,8 %. Anderen prijzen de onderwaardering van de Chinese markten net als een argument om in te stappen.