Waterstofspelers hebben de afgelopen jaren aanzienlijke bedragen opgehaald, profiterend van de hype rond toekomstige koolstofarme energieën. Overheden hebben opkomende spelers ruim gesubsidieerd. Vooral dan in Europa, waar de overheid van waterstofmobiliteit een groot maatschappelijk thema heeft gemaakt. Risicokapitaalfondsen volgden en sommige bedrijven kozen voor een beursnotering. En dat is waar de problemen zijn begonnen.
Het doel van vandaag is niet om het beurspotentieel van waterstofspelers te analyseren met behulp van DCF of een andere traditionele methode, maar om twee lessen te belichten die ons nutig lijken voor de belegger, of hij of zij nu beginner of meer ervaren is. De puristen zullen vinden dat we de zaken wat overdrijven door leveranciers van brandstofcellen, aanbieders van oplaadstations en specialisten in elektrolyseapparatuur over één kam te scheren. De les geldt echter voor iedereen. Om te beginnen zijn opkomende sectoren niet voor iedereen geschikt. De tweede les is dat het verhaal rond de betrokken bedrijven de essentie niet uit het oog mag verliezen: beleggen is een zaak van fundamenten.
Moeilijk traject
Op de beurs werd waterstof in 2020 razend populair. Waterstof voor mobiliteits- en nieuwe toepassingen was weliswaar nieuw maar het industriële gebruik ervan gaat een hele tijd terug. Ter illustratie: dit zijn de grafieken van de jonge Franse spruit McPhy, het Noorse Nel ASA en het Amerikaanse Plug Power, drie veelbelovende vertegenwoordigers in het vakdomein. We voegden het ETF L&G Hydrogen UCITS toe, gelanceerd op het hoogtepunt van de waterstofhype. Na begin 2021 ging het al heel wat minder.
Het moet echter worden benadrukt dat waterstof-ETF's ook enkele “rustige reuzen” bevatten die niet mono-blootgesteld zijn, zoals Air Liquide of Linde, wat de algemene pijn enigszins verzacht (of toch een beetje). Trouwens, als we ons richten op de afgelopen drie jaar en we Air Liquide toevoegen (zonder dividend), zien we duidelijker wie zich in welke categorie bevindt.
De essentie
Het gouden tijdperk van jonge waterstofbedrijven viel samen met een mooi verhaal, dat de indruk wekte dat de revolutie aan de gang was. Dat kan zo zijn, maar er is een misverstand over de timing. De beursgenoteerde bedrijven bleven pilootprojecten lanceren, kondigden veelbelovende installatiecontracten aan en haalden mooie subsidies binnen. Ideaal voor R&D en het versnellen van de technologie. Maar de realiteit is dat deze spelers snel gaan terwijl de rest niet echt volgt.
Neem het voorbeeld van mobiliteit. Een waterstoflaadstation is leuk. Europa telde er 168 aan het einde van 2023, volgens de gegevens verzameld door Hydrogen Insight. Dat is niet slecht. Maar hoeveel waterstofvoertuigen zijn er in 2023 in Europa verkocht? 750, volgens dezelfde bron. Dit aantal moet worden afgezet tegen de 10,5 miljoen voertuigen die in 2023 in de EU zijn geregistreerd, waarvan 47 % elektrisch, hybride of oplaadbaar hybride. Ter vergelijking: de Aziatische en Noord-Amerikaanse markten voor waterstofvoertuigen zijn iets verder ontwikkeld, maar blijven beperkt tot kleine aantallen (3.000 registraties in 2023 in de VS, allemaal in Californië). Er is dus een enorm verschil tussen de uitrol van waterstofstations en hun nut, en dus hun potentiële rendabiliteit. Een kloof die we ook terugvinden in de manier waarop de markt jonge bedrijven heeft waargenomen en de realiteit.
Eerste les dus: beleggen in zo'n sector is extreem riskant en is een gok op de toekomst met een grote onzekerheid. De belegger denkt dat hij of zij te maken heeft met de waterstofsector, terwijl hij in een omgeving terecht is gekomen die veel weg heeft van die van de biotechnologie: een niet-rendabele activiteit die meerdere fondsenwervingen zal vereisen, met een onzeker en ver succes.
Dit brengt me bij het tweede probleem, dat overigens het gevolg is van het eerste. Deze bedrijven zijn niet gemakkelijk te waarderen omdat ze geen winst maken. Iets wat zij nog lange tijd niet zullen doen. Natuurlijk kunnen we plannen maken, maar het financiële succes van deze bedrijven is onderhevig aan grote onzekerheden, waarover ze weinig controle hebben. Daarbij komt dat de communicatiebureaus en financiële tussenpersonen die hen ondersteunen, geneigd zijn het blauweluchtscenario te presenteren, vooral bij beursintroducties.
Globaal gezien zijn de prestaties van de bedrijven in de sector een ramp. We zien grote multidisciplinaire spelers en gespecialiseerde bedrijven die slechts een bescheiden deel van hun activiteiten op waterstof richten, zoals Johnson Matthey of Bloom Energy. Kijk je naar de belangrijkste 15 gespecialiseerde bedrijven, dan zie je dat geen enkel bedrijf winstgevend is, en velen zullen lang nodig hebben om dat te worden, als ze al een economisch model vinden. Niemand wil dat ze falen, maar laten we gewoon eerlijk zijn: deze waarden zijn voor de meeste veel te riskant, vooral voor particuliere beleggers.
Met vallen en opstaan identificeert bedrijven of sectoren die een moeilijke tijd doormaken op de beurs. Je weet maar nooit, ze kunnen er weer bovenop komen. De laatste artikelen in deze rubriek:
Met vallen en opstaan: Reckitt Benckiser