De helft van de operationele winst van BASF komt van de traditionele chemische activiteiten, in tegenstelling tot de lucratievere specialistische chemische activiteiten.

Omdat het afgelopen decennium van lage rentetarieven de grote chemieconcerns heeft aangemoedigd om hun capaciteit te verhogen, is het aanbod sneller gegroeid dan de vraag, vandaar de uitgesproken druk op de prijzen die de afgelopen jaren is waargenomen.

Bovendien worden deze traditionele chemische activiteiten rechtstreeks beïnvloed door de stijgende energiekosten, die de vraag doen afnemen en de marges nog verder onder druk zetten.

In dit opzicht heeft de groep het zwaarst te lijden gehad onder de situatie in Oost-Europa, aangezien ze ooit de hoofdaandeelhouder was van Wintershall - de Duitse olie- en gasproducent die te sterk blootgesteld was aan Rusland.

In zekere zin heeft BASF zijn lot verbonden aan twee complexe regio's, want naast Rusland is het ook in China dat het Duitse concern zijn nieuwe capaciteiten ontwikkelt, zoals zijn ultramoderne fabriek in Zhanjiang.

Het genereert ook een derde van zijn verkoop in het Rijk van het Midden. Dat ziet er niet noodzakelijkerwijs goed uit in het licht van de wens van de federale regering om de Duitse economie 'los te koppelen' van het regime in Beijing.

Het is echter moeilijk om BASF hiervan de schuld te geven: de Europese Unie reikt geen vergunningen meer uit voor de ontwikkeling van nieuwe industriële capaciteit in de chemiesector, terwijl Noord-Amerika verzadigd is met concurrentie.

In financiële termen heeft de groep de afgelopen tien jaar tussen de zes en acht miljard euro aan bedrijfswinst per boekjaar geboekt, maar de winstgevendheid is in de loop van de cyclus gestaag gedaald.

De nettoschuld is ook drie keer de gemiddelde bedrijfswinst: Deze financiële hefboom zou een probleem kunnen vormen in het geval van een "schaareffect", d.w.z. aan de ene kant een stijging van de grondstofkosten en aan de andere kant een daling van de verkoopprijzen gekoppeld aan economieën in recessie.

De gisteren gepubliceerde resultaten voor het derde kwartaal maken deel uit van de moeilijke reeks die BASF doormaakt. De omzet daalde met 22 % ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar, terwijl het bedrijfsresultaat halveerde.

De groep is al begonnen met afslanken. Ze vermindert de capaciteit in Europa en is van plan het investeringsprogramma de komende vijf jaar in te krimpen. Zullen deze - weliswaar pijnlijke - initiatieven volstaan om de dividenduitkeringen op peil te houden?

De markt waardeert het BASF-aandeel op basis van rendement, niet op basis van hun bedrijfswinst, die al tien jaar stagneert. In dit opzicht getuigt het huidige rendement van 8 % van het wantrouwen van beleggers.

Het is opmerkelijk dat deze waardering geen verband houdt met de recente rentestijging. In feite vond de ombuiging plaats in 2018 - toen beleggers hun motie van vertrouwen in de groep begonnen in te trekken.

Met een tienjarige risicovrije rente van 5 % en een dividendrendement van 8 % voor BASF-aandelen kent de markt het aandeel een risicopremie van 3% toe. Of dit zinvol is voor een groep waarvan het lot zo nauw verbonden is met dat van de Chinese economie, is voor iedereen een raadsel.