Het 11th U.S. Circuit Court of Appeals heeft woensdag een uitspraak van een rechter van de districtsrechtbank in Miami teruggedraaid, die de beweringen van de werknemers, dat de no-hire clausule een onwettige samenzwering was om lonen en personeelsverloop te onderdrukken, verworpen had.

Het 11e Circuit zei dat de rechter ten onrechte oordeelde dat de in Miami gevestigde Burger King Worldwide, haar moedermaatschappijen en haar franchisenemers allen hadden geopereerd als een "enkele economische onderneming" die categorisch niet in staat was met zichzelf samen te spannen.

"(T)there's just no question that Burger King and its franchisees compete against each other and have separate and different economic interests," and that, "in the absence of the No-Hire Agreement," each franchised restaurant "would pursue its own economic interests and therefore potentially and fully make its own hiring decisions, including about wages, hours, and positions," Circuit Judge Robin Rosenbaum wrote for the panel.

"Zij zouden zelfs kunnen proberen om uitmuntende werknemers te verleiden om het ene restaurant te verlaten en zich bij hun eigen restaurant aan te sluiten. Maar de No-Hire Agreement ontneemt hun die mogelijkheid," schreef Rosenbaum, die zich aansloot bij Circuit Judge Charles Wilson en Senior Circuit Judge Frank Mays Hull.

Dean Harvey van Lieff Cabraser Heimann & Bernstein, hoofdadvocaat van Jarvis Arrington, Sandra Munster en Geneva Blanchard, weigerde commentaar te geven op de hangende rechtszaak. Het beroep van de werknemers kreeg amicus-steun van het U.S. Justice Department.

Burger King en zijn advocaten hebben niet onmiddellijk gereageerd op verzoeken om commentaar.

De rechtszaak was een van de vele die door fast-food werknemers zijn aangespannen sinds 2016, toen het Amerikaanse Ministerie van Justitie en de procureur-generaal van de staat Washington zich begonnen te richten tegen het alomtegenwoordige gebruik van no-hire of "no-poach" overeenkomsten door de industrie.

Burger King heeft in 2018 de no-hire clausule uit zijn franchiseovereenkomsten laten vallen, als onderdeel van een schikking met de procureur-generaal van Washington. Verscheidene andere fast-food ketens deden hetzelfde.

In rechtszaken van werknemers van vóór 2018 hebben de ketens echter aangevoerd dat er geen sprake was van een samenzwering of, subsidiair, dat een eventuele handelsbeperking niet onredelijk was.

De rechter in de zaak Burger King vond het niet nodig om dit laatste argument te onderzoeken, maar Burger King drong er bij de 11th Circuit op aan om de verwerping op die grond toch te bevestigen. De International Franchise Association en de Florida Chamber of Commerce waren het daar in afzonderlijke amicus briefs mee eens.

Het panel wees dit af en zei dat "deze vragen het best kunnen worden overgelaten aan de districtsrechtbank" bij terugverwijzing.

De zaak is Arrington, et al. tegen Burger King Worldwide Inc., Burger King Corp., en Restaurant Brands International Inc., 11th U.S. Circuit Court of Appeals, No. 20-13561.

Voor Arrington e.a.: Dean Harvey van Lieff Cabraser Heimann & Bernstein, Yaman Salahi voorheen van Lieff Cabraser, en Derek Brandt van McCune Wright Arevalo

Voor Burger King: Stuart Singer van Boies Schiller & Flexner; Luis Suarez van Heise Suarez Melville