In zijn verzoek om voorlopige maatregelen in een zaak die al jaren duurt, zei Azerbeidzjan dat er "nieuw bewijs" was opgedoken dat Armenië opzettelijk doorging met het leggen van landmijnen in "burgerzones waarheen ontheemde Azerbeidzjanen moeten terugkeren".

In een verklaring zei de rechtbank dat Azerbeidzjan haar had gevraagd Armenië te bevelen alle noodzakelijke stappen te nemen voor de veilige ontmijning van de steden en "onmiddellijk te stoppen met het plaatsen van landmijnen en boobytraps of het ondersteunen van het plaatsen ervan".

In oktober 2020 verdreven Azerbeidzjaanse troepen etnisch-Armeense troepen uit delen van het grondgebied dat zij sinds de jaren negentig in en rond de regio Nagorno-Karabach in handen hadden, voordat Rusland een staakt-het-vuren bemiddelde.

Het verzoek van Azerbeidzjan maakt deel uit van tit-for-tat-zaken die in 2021 bij het Wereldgerechtshof aanhangig zijn gemaakt, waarbij zowel Armenië als Azerbeidzjan hebben beweerd dat het andere land het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, dat door beide staten is ondertekend, heeft geschonden.

Als noodmaatregel heeft het Wereldgerechtshof in dat jaar beide landen bevolen het aanzetten tot rassenhaat tegen elkaars onderdanen te voorkomen en niets te doen dat het geschil verergert terwijl het hof de zaak onderzoekt.

Het was niet duidelijk of het hof het verzoek om nieuwe voorlopige maatregelen zou behandelen.

Het Wereldgerechtshof in Den Haag, formeel bekend als het Internationaal Gerechtshof, is de VN-rechtbank voor het oplossen van geschillen tussen landen.