De consumentenprijzen in de Verenigde Staten hebben de financiële gemeenschap aangenaam verrast, met enkele onverwachte gevolgen. In juni kwam de CPI namelijk lager uit dan verwacht, op -0,1 % op maandbasis tegen een voorspelling van +0,1 %, en op +3,0 % op jaarbasis tegen een geschatte +3,1 %. In de "core"-versie, zonder de componenten voeding en energie, waren de publicaties ook 0,1 punt lager dan verwacht. De obligatiemarkt reageerde onmiddellijk met een daling van het rendement op de 10-jaarsrente naar 4,16 %. Het feest is waarschijnlijk nog niet voorbij, want we verwachten nog steeds een daling richting 4,06/00 %.

Tegelijk met deze daling van de obligatierendementen zijn de kansen op een eerste versoepeling van de Fed sterk gestegen. Volgens de Fedwatch-tool van de CME zijn ze gestegen van 60 % in juni naar meer dan 80 %, terwijl de kans op drie renteverlagingen tegen het einde van het jaar iets boven de 40 % is gestegen.

De gevolgen van de daling van de inflatie beperken zich uiteraard niet tot de rentetarieven: de stijging van de yen is een andere illustratie en geeft voeding aan ons artikel van vorige week over de correlatie tussen de Japanse munt en de Amerikaanse obligatierendementen. Daarentegen zijn de reacties op de aandelenmarkten meer gemengd. Enkele weken geleden waarschuwden we al voor de spreiding tussen de S&P 500 equal weight en de S&P 500, met als conclusie: "De ondermatige prestaties sinds 2015 zouden tijdelijk kunnen kalmeren, hetzij door een algemene opleving van de componenten van de Amerikaanse index, hetzij door een tijdelijke pauze van de zeven groten." De sessie van afgelopen donderdag resulteerde in feite in een dubbel fenomeen: de leiders kregen een klap met een daling van 3,60 % van de halfgeleiders die dag, terwijl de small- en midcaps respectievelijk met 3,30 % en 2,45 % herstelden. Een les om bij stil te staan voor zelfs de meest "rente-sceptische" medemens.

Bron: Bloomberg