Zullen zij het noodlot van de gasturbinemakers ondergaan? Er wordt gevreesd voor de toekomstige ontwikkelingen van hun orderboeken, en dit om drie hoofdredenen.

Ten eerste, de stijging van de rentevoeten die de financiering van grote windprojecten doet opdrogen. Die projecten zijn al weinig of niet rendabel op operationeel niveau en vallen buiten de subsidieregelingen.

Als de financieringskosten van deze zeer dure projecten - omdat er nu grote capaciteiten moeten worden geïnstalleerd om schaalvoordelen te realiseren - stijgen, is het economische plaatje simpelweg niet langer zinvol.

Deze dynamiek wordt nog verder versterkt in de offshore windenergie, waar projecten alleen rendabel zijn vanaf verschillende gigawatt aan capaciteit en op voorwaarde dat ze worden geïntegreerd in de hele waardeketen - van productie tot opslag en distributie.

Ten tweede, omdat buiten Noord-Europa de grote internationale markten grotendeels onvolwassen blijven. De Amerikaanse markt bijvoorbeeld is grotendeels ontoegankelijk door zijn aanbestedingsstructuren, het ontbreken van gevestigde toeleveringsketens en de concurrentie van zonne-energie.

In Japan of Korea is de beschikbare landruimte minimaal, en de zeebodem maakt er drijvende windturbines noodzakelijk. De technologie is echter experimenteel en verre van volwassen.

Ten derde, omdat de olifant in de porseleinkast natuurlijk de komst van Chinese turbinemakers op de markt is. Hun intrede is naar verwachting slechts een kwestie van maanden.

De ontwikkelings- en bouwkosten van windprojecten zijn in China onvergelijkbaar lager dan in Europa. Zonder sterke protectionistische maatregelen van de Europese Unie valt moeilijk te zien hoe Vestas, GE of Siemens het hoofd kunnen bieden.

Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat de grote energiespelers - momenteel het best in staat om grote hernieuwbare energieprojecten te financieren - zoals BP en Shell publiekelijk hebben aangekondigd dat ze minder gaan investeren in windenergie.