De obligatierente in de eurozone tikte dinsdag hoger aan, terwijl beleggers wachtten op een verklaring van Federal Reserve-voorzitter Jerome Powell, dagen nadat een zwak banenrapport wees op een vertraging van de Amerikaanse economie.

De rente op 10-jaars Duitse obligaties, de benchmark voor het euroblok, steeg met 1 basispunt (bp) naar 2,533%. Rendementen bewegen omgekeerd evenredig met prijzen.

De Duitse benchmarkrente is de afgelopen week gedaald omdat gegevens erop wezen dat de Amerikaanse economie vertraagt, waardoor de hoop toenam dat de Fed de rente dit jaar kan verlagen en de verwachtingen voor verdere verlagingen door de Europese Centrale Bank werden versterkt.

De 10-jaars obligatierente van Frankrijk steeg met 2 bp naar 3,195% nadat de verkiezingen van zondag resulteerden in een onbeslist parlement met een onverwacht sterke opkomst van de linkse groepering. De rente daalde maandag na de bekendmaking van de resultaten met 4 bp.

Het nauwlettend in de gaten gehouden verschil tussen de Franse en Duitse leenkosten, dat eind juni met 85 basispunten naar het hoogste punt sinds 2012 steeg uit vrees voor een extreemrechtse overwinning, bleef stabiel op 66 basispunten.

Powell zal dinsdag en woensdag getuigen voor het Congres, in aanloop naar de Amerikaanse inflatiecijfers op donderdag.

"Terwijl we in de VS zien dat het renteverlagingsverhaal momentum krijgt, is de richting in de eurozone minder duidelijk," zei Michiel Tukker, senior Europees strateeg voor rentezaken bij ING.

"De gegevens in de eurozone zijn simpelweg meer gemengd wat betreft de richting van de economie, met een dalende inflatie, een hardnekkig blijvende diensteninflatie en loongroei, en arbeidsmarkten die weinig tekenen van verslechtering vertonen."

De 10-jaars rente van Italië steeg met 3 basispunten naar 3,919% na een daling in de voorgaande twee sessies, en het verschil tussen de Italiaanse en Duitse rente nam met 2 basispunten toe tot 139 basispunten.

De rente op tweejaars Duitse obligaties, die gevoeliger is voor de renteverwachtingen van de ECB, bleef ongewijzigd op 2,911%. (Verslaggeving door Harry Robertson; Bewerking door Andrew Heavens)